shadow

Iets over de geschiedenis van guano en chilisalpeter.

Wat is guano?
Guano is een poedervormig gesteente, een natuurlijke afzetting. Het bestaat uit de uitwerpselen en

overblijfsels van vooral zeevogels (Jan van Genten, meeuwen, aalscholvers). Het bevat als meststof zowel nitraten als fosforzuur. De guano uit Chili stond bekend om zijn zeer hoge concentratie natriumnitraat. (daarom werd het wel chilisalpeter genoemd, maar het was feitelijk versteende vogelpoep). Alleen in regenloze streken kan het onveranderd bewaard blijven. Door water wordt het uitgewassen, waarbij het alle oplosbare bestanddelen verliest, in de eerste plaats de nitraten, maar ook fosforzuur.
Als de ondergrond kalksteen is, kunnen de doorsijpelende oplossingen in de ondergrond aanleiding geven tot het ontstaan van fosfaat. Tussenvormen tussen fosfaat en guano heeft men uitgeloogde guano en guanofosfaat genoemd. Grote hoeveelheden kwamen eertijds voor op een gedeelte van de westkust van Zuid-Amerika, voornamelijk Peru. Deze vindplaatsen en ook later ontdekte kleinere vindplaatsen waren spoedig uitgeput. Vooral toen steeds meer het besef doordrong dat het noodzakelijk was om te bemesten met anorganische stoffen, kunstmest dus, werd de vraag groot. De guanovoorraden waren na een jaar of 15 uitgeput. Er ontstond een grote vraag naar kunstmeststoffen. Van de guano bleven alleen de uitgeregende soorten over. Deze bestaan hoofdzakelijk uit tricalciumfosfaat, wat onoplosbaar is. Daarom had dat als directe mest weinig waarde. In de Superfosfaat-fabrieken werd het echter behandeld met zwavelzuur tot opgeloste guano en dat was prima kunstmest.
De guano werd meestal Peru-Guano genoemd, omdat Peru de grootste leverancier was. Maar ook de West- en Oostkust van Afrika leverden aanzienlijke hoeveelheden. De guano vormt meestal een geelbruine, aardachtige massa, waarin niet zelden resten van de oorspronkelijke zeedieren, zoals veren en soms wel hele geraamtes, voorkwamen. Hoe beter de kwaliteit, hoe sterker het naar ammoniak rook..
De bekende ontdekkingsreiziger Alexander von Humboldt had aan het begin van de 19e eeuw al wat monsters uit Chili en Peru meegenomen om er in Duitsland verder mee te experimenteren en bouwland mee te bemesten. Maar het duurde nog tot na 1840 voor de export werkelijk op gang kwam. Een Engels schip nam guano mee als ballast naar Groot-Brittannië. Men ging er toen wel mee experimenteren. Vanaf 1843 werd het in Nederland geïmporteerd. De krant beschreef guano als: “ voor den landbouw onmisbaren mestspecie”. Maar guano werd ook voor de springstoffen industrie gebruikt.
Het voordeel van guano ten opzichte van gewone mest uit de boerenstallen was groot: 1 ton guano stond tegenover 33 ton gewone mest.. Maar de milieuschade en de verstoring van de vogelstand was enorm.. En dan de uitbuiting van de inlandse bevolking.., dat was bijna nog erger. De koelies moesten onder erg slechte omstandigheden werken.
Ook de schepen van Pieter van der Hoog moesten soms naar Chili en Peru voor guano en later voor chilisalpeter. Voor de kust van Peru in Zuid-Amerika liggen 3 eilanden: Isla del Norte, Isla del Medio en Isla del Sur. Dat zijn de Chincha eilanden, totaal 1620 ha groot, een onbegroeid rotsachtig gebied met rotsen tot 60 mtr. hoog. Deze eilanden waren rijk aan guano. De Inca’s gebruikten de guano van deze eilanden al. Regelmatig voeren de schepen van Pieter naar de Chincha eilanden. Er heeft in die tijd een Chincha-oorlog gewoed (1864-1866) omdat Spanje haar voormalige kolonies (met de meeste guano..) voor de kust van Peru claimde. Door de uitputting van de voorraden aan de Peruviaanse kust begon men ook andere guano-voorraden aan te spreken op diverse plaatsen in de wereld. Deze waren echter van geringere kwaliteit. De invoer van guano in Nederland bedroeg in 1845 ongeveer 600 ton, en nam daarna toe tot een maximum van 6,9 kiloton (rond 1870), waarna de import daalde tot 5,1 kiloton omstreeks 1880 en 3,4 kiloton (3,4 x 1000 ton) omstreeks 1890. Het gemiddelde verbruik in Nederland bedroeg 3 kg/ha. Langzaamaan werd de guano verdrongen door chilisalpeter, Thomasslakkenmeel (langzamer werkend en gemaakt van fijngemalen hoogovenslakken van fosfaatrijk ijzererts) en andere kunstmestsoorten. Wel was er in de statistieken nog sprake van uit organische afval bereide kunstguano.
Winning van guano is tegenwoordig verboden omdat de vogels niet gestoord mogen worden. En kunstmest werd genoeg ontwikkeld door de chemische industrie.


Wat is chilisalpeter?
Men ontdekte in de Atacamawoestijn in Chili een zoutachtige stof: chilisalpeter. Het is een delfstof die voor het grootste deel uit natriumnitraat (NaNO3) bestaat. Het zou een revolutie teweeg brengen in de landbouw. De ontginning van chilisalpeter zorgde voor een grote bedrijvigheid in het feitelijk onbewoonbare gebied. Deze woestijn is een zeer droge en warme streek waar het slechts ongeveer 1x in de tien jaar regent! Honderdduizenden mensen werkten in de zogenoemde salpetermijnen, onder vaak erbarmelijke omstandigheden. De ontginning van het chilisalpeter begon omstreeks 1830. Door ontploffingen legde men de mijnen bloot. Van 1879 tot 1884 voerde Chili een “Salpeteroorlog”met Bolivia en Peru om de salpetervelden in bezit te krijgen. De productie piekte tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen veel salpeter werd gebruikt voor de fabricage van springstoffen.
Veel chilisalpeter werd in Delfzijl gelost. Aafke Steenhuis maakte als kind in Delfzijl mee hoe grote schepen uit Zuid-Amerika met chilisalpeter aanmeerden in de haven. Later, als journaliste in Chili, ontdekte ze dat chilisalpeter uit het noorden van Chili komt. In haar boek “Windjammers in Delfzijl; de route van de chilisalpeter” (2003) reist Aafke Steenhuis door de Atacamawoestijn, bezoekt ze oude salpetermijnen en spookdorpen. Ook bezoekt ze de Chileense haven Iquique van waaruit de meststof in grote viermastbarken (o.a. de “Jeannette Francoise”) en later in gemotoriseerde schepen naar Europa werd geëxporteerd. 
Je kunt een interessante documentaire vinden op vimeo: “Chilisalpeter, het witte goud”. De documentaire is gebaseerd op het bovengenoemde boek van Steenhuis.


Max Salomonson en Kralingse Veer.
In het dorp Kralingse Veer, nu een wijk van Rotterdam, stond jarenlang de “Guanofabriek”, later de “Albatros Superfosfaat” genoemd. De jood M.H. Salomonson (1822-1917) richtte in 1874 een onderneming op die guano ging verwerken en verhandelen. De Guanofabriek stond langs de Nieuwe Maas aan de Schaardijk in Kralingse Veer.
In het mooie familieboek “Groenendijkers” (Herinneringen uit de jeugdjaren van de kinderen Groenendijk te Kralingseveer), uitgegeven febr. 2014 in eigen beheer, staat een mooi stukje over de fabriek. Veel Kralingseveerders werkten op de fabriek en de bewoners van het dorp hadden niet altijd even goede herinneringen..  Gert Groenendijk (geb. 14-01-1940) vertelt in het boek het volgende:
Op de dijk, voorbij de zoutkeet, boven aan de IJsselmondselaanstoep, stond de Albatros Super Fosfaatfabriek (ASF), een kunstmestfabriek. Ook wel genoemd de Guanofabriek. Hij bestond van 1875 tot 1971. De fabriek werd opgericht door fabrikant Max Salomonson. Hij experimenteerde met de bereiding van superfosfaat uit fosfaaterts en guano. Aanvankelijk werden echter bloed, visafval en dergelijke gebruikt. Dit leidde tot klachten van de omwonenden omtrent “ontzettende walmen en stank”.. Guano is rijk aan fosfaten en natriumnitraat en werd daarom in het verleden veel geoogst om als kunstmest te dienen. Het is een natuurlijke afzetting die bestaat uit gedroogde uitwerpsels van vogels en is bekend om de zeer hoge concentratie van meststoffen erin.(..) In 1912 was de Guanofabriek in Kralingseveer de op één na grootste kunstmestfabriek in Nederland, met 215 arbeiders in dienst. De fabriek fuseerde met de ASF en werd na 1948 Albatros Super Fosfaat fabrieken genoemd. De fabriek investeerde nog tot 1961, tot 1971 werd er nog gewerkt. De fabriek had een prachtig kantoorgebouw met een portiersloge. Ook in onze tijd was de stank van de fabriek nog verschrikkelijk en de uitstoot ongezond. Het prikte in je ogen. De vrouwen waren er niet content mee, want er vielen gewoon gaten in hun nylonkousen. Ook de was die buiten hing te drogen had eronder te leiden.”

Jeannette Francoise

waarschijnlijk de maidentrip van de "Jeannette Francoise"
foto, waarschijnlijk genomen tijdens de maidentrip van de “Jeannette Francoise”

In een periode waarin veel reders overgingen op stoomschepen bleef Pieter trouw aan het zeil. Wind was nog steeds gratis! Hij kon niet geloven dat

de tewaterlating op de werf van J&K Smit in Krimpen aan de Lek, duidelijk is de rederijvlag, de naamvlag Jeannette Francoise en de kapt.vlag met nr.H-51 te zien
de tewaterlating op de werf van J&K Smit in Krimpen aan de Lek, duidelijk is de rederijvlag, de naamvlag Jeannette Francoise en de kapt.vlag met nr.H-51 te zien

er een tijd zou komen dat zeilvrachtvaart tot de historie zou behoren.. Hij zag nog mogelijkheden genoeg! Er was heel veel vraag naar steenkool: de stoomvaart, de spoorwegen in Azië en Australië, de fabrieken met hun stoommachines, allemaal hadden ze kolen nodig! Zeilschepen met bulkruimen waren daar geschikt voor, de stoomschepen moesten ook hun machines bergen in het ruim. Ook was er vraag naar de guano en salpeter uit Zuid-Amerika. En er was veel vraag naar zeilschepen met een grote laadcapaciteit om lampolie (kerosine) te vervoeren vanuit Amerika naar Europa, maar ook naar Australië, India, Japan en China. Dus Pieter ging een viermastschip op stapel zetten. Er was al eens een houten viermaster in Nederland gebouwd. Maar met deze grote stalen viermaster ging Pieter zeer de aandacht trekken. Het werd weer gebouwd op de werf van zijn vrienden en zakenpartners Jan en Kees Smit. Het draagvermogen was 3250 ton en de bruto registertonnemaat bedroeg 2231, waarmee het schip het grootste Nederlandse zeilschip werd. Op 30 november 1892 werd het prachtige schip te water gelaten onder zeer grote belangstelling. Het werd Jeannette Francoise genoemd naar Jeannette Francoise Beckman, de vrouw van Hendrik Smit. [HENDRIK SMIT, geboren te Kinderdijk 17 februari 1848, overleden te Kinderdijk 23 januari 1912, scheepsbouwmeester, trouwde in Nieuw Lekkerland op 22 oktober 1869 met JEANNETTE FRANCOISE BECKMAN, geboren in Leiden 13 mei 1844, overleden in Charlois, 24 april 1921, uit dit huwelijk werden 7 kinderen geboren waaronder Johanna Maria in 1874 die in 1896 trouwt met Jan Rijkee (geb. in 1868) uit Katendrecht, de scheepsbouwmeester en commissaris van de Smit&Co machinefabriek in Kinderdijk]. Uit deze naamgeving kun je concluderen dat de Smitten weer aandelen in de schepen van Pieter hadden.

In een krant stond het volgende bericht: “Woensdag, 30 november 1892, een dichte mensenmassa op de werf van J.

het voorschip van de JF, het boegbeeld is duidelijk te zien

de tewaterlating, de achterkant raakt net het water..
de tewaterlating, de achterkant raakt net het water..

Smit te Krimpen a/d Lek. Vol bewondering staart zij op de kolossus die zich als een reus boven zijn omgeving verheft. Met geestdrift wacht de menigte het beslissend ogenblik af waarop het trotse zeekasteel voor de eerste maal de wateren zal splijten. Sierlijk van vorm in hare elegance en interessante grootheid staat ze te pronken. Er klinken doffe slagen, onder diepe stilte, met vaste gang en dan onder donderend hoera, betreedt het grootste zeilschip van Nederland majestueus de vloed om door eigen kracht de wateren om haar steven te doen spatten en Neerlands vloot is opnieuw verrijkt met een der schoonste bodems.”

Volgens kenners had het schip mooie lijnen maar was het tuig nogal laag. Er zijn daarom ook geen snelle reizen van de JF bekend.

 

Er werden in de scheepvaartwereld natuurlijk flinke discussies gevoerd in die overgangstijd tussen zeil en stoom. Pieter werd voor conservatief versleten maar dat laat hij niet op zich zitten. Hij mengt zich in de discussie en schrijft een pittig stuk in Dagblad Scheepvaart in januari 1893, vlak voor het in de vaart komen van de JF. Hij wilde aantonen dat goed getuigde viermasters beter varen en veiliger zijn. Hij eindigt het stuk zo: “Meneer de Redacteur ik dank u bij voorbaat voor de mij toegestane ruimte. Ik hoop mijn doel bereikt te hebben en in korte trekken te hebben aangetoond, dat schepen getuigd als 4 of 5 masters wat veiligheid betreft, ver te verkiezen zijn boven schepen van dezelfde grootte die als fregat of barkschip getuigd zijn. P. VAN DER HOOG, Oudgezagvoerder en reeder.

afgemeerd bij het Poortgebouw aan de Binnenhaven
afgemeerd bij het Poortgebouw aan de Binnenhaven

In maart 1893 ligt de JF in de Binnenhaven bij het Poortgebouw in Rotterdam. Iedereen mag het schip komen bezichtigen. Pieter is zakelijk genoeg om de belangstellenden toegang te laten betalen. De opbrengst is voor een goed doel: het fonds voor zeevarende

bezoekers op het nieuw gebouwde schip
bezoekers op het nieuw gebouwde schip

armen van de Maatschappij tot Nut van de Zeevaart.maart 1893,Jeann.Fr

In het NRC van 18 juni 1899 stond het volgende bericht:

“Krimpen aan de Lek, 17 juni. Volgens bij de reder ontvangen telegrafisch bericht is het Nederlandse schip JEANNETTE FRANÇOISE, kapt. Bleeker, van Amsterdam te Batavia gearriveerd. Alles wel.”

De JF was overal te vinden waar vracht te halen was. Enkele overtochten duurden zo lang dat het schip opnieuw verzekerd moest worden.

De 1e kapitein van de JF was Rein Bleeker uit Harlingen. Hij was kapitein van 1893 tot 1901, alleen in 1897 werd hij voor één reis vervangen door kapitein R.H. Vil. Die liet in dat ene jaar meteen een schilderij van de JF maken toen het in Australië lag. Hij was vast heel trots op het mooie schip. Het schilderij bleef jaren in de familie, pas in 2001 is het door een nazaat van Vil aan het Noordelijk Scheepvaartmuseum geschonken. In 1900 en in 1902 rondde Bleeker met de JF Kaap Hoorn.

Jeannette Francoise, olieverf op doek rond 1897, Australische schilder Arthur Victor Gregory, hangt in Noordelijk Scheepvaart Museum
Jeannette Francoise, olieverf op doek rond 1897, Australische schilder Arthur Victor Gregory, hangt in Noordelijk Scheepvaart Museum, geschonken door nazaat van kapt. Vil

Daarna werd H. Duit Dzn. kapitein, hij rondde in 1903 Kaap Hoorn. In 1904 werd G.P.J. Visser kapitein, hij bleef dat aan zijn overlijden in 1911 in Rio de Janeiro. Over Gool Visser is redelijk wat bekend, zie het submenu. In het orgaan van de Cultuurhistorische Vereniging Vlieland “Tien Eeuwen Eylandt Flielandt” schreef Ton Pronker: “De Vlielander Kapitein Gool Visser was de laatste kapitein van de Nederlandsche Groote Zeilvaart die met de viermaster Jeannette Francoise om Kaap Hoorn voer”.

kaart met afbeelding van de Jeannette Francoise, te koop in het Maritiem Museum in Rotterdam (origineel is een schilderij van scheepsschilder C.A. de Vries)
kaart met afbeelding van de Jeannette Francoise, te koop in het Maritiem Museum in Rotterdam (origineel is een schilderij van scheepsschilder C.A. de Vries)

In 1906 overleed Pieter. Het boekhouderschap van de JF ging over in handen van Cornelis Lels van de rederij Murk Lels te Rotterdam. Die verkocht de JF in 1910 aan reder J. Vroege uit Alblasserdam. Voor reder Vroege vertrok de JF op 8 oktober 1910 vanuit Rotterdam met stukgoed naar Batavia. Met deze reis was de “Jeannette Francoise” het laatste Nederlandse zeilschip dat een lading van Holland naar Java bracht. In april 1911 vertrok het schip vanuit Soerabaja naar Adelaide in Australië.

In het Marineblad (jaargang 27, nr.8) van 1912-1913 vond ik het volgende artikel: “De laatste der Mohikanen. De viermaster Jeannette Francoise is aan eene Duitse reederij te Hamburg verkocht. Het is het laatste groote Hollandsche Zeilschip, dat nog de Oceanen bevoer. De Hollandsche Zeilvloot bestaat nu nog slechts uit Schoeners en Tjalken.” En in nr. 9 van het Marineblad kun je lezen: “Vermelding verdient dat in 1912 het laatste groote Nederlandsche zeilschip, de Jeannette Francoise (2292 tons) in vreemde handen overging; zoodat van de geheele grote zeilvloot onder Nederlandsche vlag die rond 1860 nog uit plm. 2000 zeilschepen bestond niets overblijft dan plm. 400 kleine scheepen, bijna uitsluitend voor de kustvaart bestemd.”

In 1913 werd de viermaster naar Duitsland verkocht. Voor 8000 pond kocht rederij C. Krabbenhöft & Bock uit Hamburg het schip. De Duitse reder verhoogde en verplaatste de masten. Het schip kreeg een nieuwe naam: “Carl” en werd ingezet op de salpetervaart. Daarna werd het nog naar Noorwegen verkocht in 1921 voor 950 pond en kreeg de naam “Souvenir”. Drie jaar later verkochten de Noren het aan een sloopbedrijf in Terneuzen (scheepssloperij De Klerk) voor 3150 pond..

Jeannette Francoise in de fles..
Jeannette Francoise in de fles..

Ergens moet er nog een heel mooi “scheepje in de fles” zijn van de JF. Het verhaal gaat dat het gemaakt is door een kok aan boord van het schip. Wie weet er meer van?? Er is ooit door iemand een prachtige opname van gemaakt. Maar waar is de fles met de “Jeannette Francoise”..??

Behalve scheepjes in flessen werd er nog wel meer geknutseld in rustige uurtjes aan boord.. Dit plaatje vond ik op Maritiem Digitaal. Het kunststukje wordt bewaard in het Noordelijk Scheepvaartmuseum.

blaadje karton met gedroogd boomblad met voorstelling beschilderd van de "Jeannette Francoise"
blaadje karton met gedroogd boomblad met voorstelling van de “Jeannette Francoise”