De “Antje” was een houten fregat van 756 ton dat ook op de werf van de Gebr. Pot in de Elshout aan de Kinderdijk werd gebouwd voor reder Van Santen. Pieter had vanaf het begin veel interesse voor dit nieuwe schip. In oktober 1865 schreef hij al over dit schip aan zijn reder: “Ik ben erg verheugd uit Uw brief te vernemen, dat het nieuwe schip reeds in aanbouw is. (..) Ik hoop dan ook van harte van U te mogen vernemen dat de zaak van het nieuwe schip zijn beslag gekregen heeft.” En in december lezen we: “Ik was blij te vernemen dat U er zo goed in geslaagd bent de aandelen in het schip “Antje” geplaatst te krijgen. Ik ben zeer benieuwd hoe het schip “Rotterdam” U bevalt, nu het voor reparatie in de buurt ligt. Dat schip lijkt immers veel op de “Antje”..” En in januari 1866: “Met genoegen vernam ik dat de “Antje” zo’n mooi schip wordt.” Pieter was echt een beetje gefixeerd op het nieuwe schip.. In maart: “Ik zou heel graag thuis zijn voordat men met het tuig van de “Antje” begint”.
Er was inmiddels besloten dat Pieter gezagvoerder zou worden op het nieuwe schip. Van Santen vroeg hem zijn ideeën over de tuigage op papier te zetten. Pieter schreef in juni 1866: “Ik dank U zeer voor de eer het tuigen van het schip aan mij over te laten en er opgave van te doen. Ik ben ook blij dat er hutten op het schip komen.” En dan volgt de uiteenzetting van zijn plannen: “Ten eerste zoude ik gaarn een driemast schip van willen hebben, onderwanten en perdoen goede sprij. Het ijzeren tuig ingesplitst in juffers op talreep, de groote mast van dek tot de langzaling 46 voet Amst. met 12 voet top, de overige masten naar verhouding. Marssteng 38 voet van langzaling, tot langzaling met 8 voet top, de onderra liefst ijzer, de geheele breedte 75 Amst. voet de geheele lengte, beide dezelfde breedte.. bramra’s de geheele lengt 41 voet. Boverbramra’s 32 voet de geheele lengte. Kruisra’s naar verhouding. Boegspriet buiten de spong in de steven 26 voet, liefst hout, alsmede houten kruismast, en houten begienera, grootstengenstagen aan dek en als het zoo vallen kan het voorluik vrijhouden even als op de “Corn. Smit”, de voornaamste blokken van het tuig patent, daar ik met meer volk zou willen varen als op de B.Pot. Om UED. de geheele tuigage van het schip op te geven zoude te omslagtig zijn. Uit bovengemelde opgave zal UED. zien ik gaarne een behoorlijk breed tuig zoude willen hebben, en de ondermasten 2 voet korter als op de B.Pot.”
Rond nieuwjaar 1866/1867 reisde Pieter met zijn vrouw (die in Londen naar hem toe gekomen was) terug naar Holland om bij de afbouw van zijn nieuwe schip te adviseren. Het werd een schip van 452 lasten. De afmetingen werden 48 bij 10,7 bij 6,96 mtr.
Op 12 april 1867 vertrok de “Antje” voor haar 1e reis! Via Rotterdam zeilde Pieter naar Hellevoetsluis. Vandaar moesten ze naar Newcastle om steenkool te laden voor Oost-Azië.
De 1e brief van Pieter aan reder Van Santen was vanuit Hellevoetsluis, 13 april: “Door deze brief laat ik U weten, dat ik gisteren geschut ben en nu nog in de buitenhaven van Hellevoetsluis lig. Als er een stoomboot beschikbaar geweest was had ik mij vanmorgen naar zee laten slepen. De stoomslepers zijn echter vandaag met andere schepen naar Brouwershaven vertrokken. Zodra ik op de rede van Hellevoet aankwam heb ik een stoomboot besproken. Ik kan natuurlijk niet precies bepalen wanneer ik gesleept wil worden: ik ben afhankelijk van de wind. Doordat er een noordwestenwind staat kan ik niet uitvaren. In dit geval hebben de schepen die via Brouwershaven zee kiezen de voorkeur van de sleepboten. Voor morgenmiddag zijn de slepers niet terug..” Pieter had pech, want Van Santen had erge haast.. en schrijft een nijdige brief aan Pieter. Deze voelde zich toen behoorlijk in z’n eer aangetast…: “Uw brieven van 14 en 15 april heb ik ontvangen. Ik vond ze verre van plezierig. (…) Het is in Hellevoet zulk slecht weer geweest, dat ik niet geloof dat wij het moeten betreuren dat ik niet heb kunnen vertrekken. (…) Uw kritiek op het voor anker liggen in de buitenhaven vind ik vervelend. Voorop staat dat ik hier eigenlijk helemaal niet mag liggen. Maar ik heb tot nog toe niet de kans gehad een andere ankerplaats te zoeken. Ik hoop dat U daarover advies inwint bij een onpartijdig iemand. Ten tweede leefde ik in de veronderstelling, dat U mij voldoende vertrouwde om te weten dat ik de belangen van het schip behartig. Ja, ik durf gerust te zeggen dat de belangen van het schip mij heilig zijn. Als U vindt, dat ik dit vertrouwen niet waard ben, dan is het onverantwoordelijk ten opzichte van de rederij, dat U mij nog langer het commando laat voeren over het schip. (…) Terechte verwijten zou ik dankbaar aanvaarden. Het is voor mij echter onverdraaglijk beschouwd te worden als iemand die zijn plicht verzaakt. Ik ben daarom uiterst beledigd. Ik zal geen gebruik maken van Uw toestemming mijn vrouw mee te nemen naar Newcastle. Wat U mij verder nog zult schrijven laat ik aan Uw menselijk gevoel over. Het zou de oorzaak kunnen zijn van een ernstige verwijdering tussen ons. Ik hoop niet dat U deze opmerking als een brutaliteit zult opvatten”. Tot eind april gingen er zo een aantal brieven heen en weer… Misschien waren Pieter en Van Santen allebei een beetje zenuwachtig, zo’n eerste reis met een nieuw schip en dan met tegenslag beginnen.. Van Santen wilde natuurlijk zo snel mogelijk met het schip gaan verdienen. Aan het einde van april schreef Pieter: “Als U mij vrijspreekt van plichtsverzuim en mij mijn opgewondenheid wilt vergeven, dan zou ik niets liever willen dan dat onze vroegere goede verstandhouding hersteld werd.”
Over het verdere verloop van de reis is niet veel bekend. Ik weet niet of het brievenboek nog verder gaat.
In ieder geval had de bemanning tussendoor nog wel tijd om wat te knutselen..
Er is een scheepkist van Pieter bewaard gebleven bij het nageslacht. In 1868 maakte de bemanning aan boord van de “Antje” een prachtige scheepskist voor gezagvoerder Pieter!
In het Algemeen Handelsblad van okt. 1869 verscheen een berichtje dat Pieter op 3 sept. ’69 met de “Antje” in lading lag in Batavia. En in “De Locomotief” van 16 sept. 1870 kun je lezen over “Zeilree liggende schepen te Semarang.” Daaronder worden én de Bastiaan Pot met kapitein Zetteler en de Antje met kapitein Van der Hoog uit Nederland vermeld.
Maar daar tussendoor heeft hij nog heel wat anders vervoerd! Op 18 maart 1870 vertrok Pieter nl. uit Nieuwediep met een detachement soldaten voor Oost-Indië. Het betrof 3 officieren met 125 manschappen. In de krant “Het Nieuws van den Dag” van 3 juni ’70 wordt vermeld dat de “Antje” gepraaid is op 20 gr. Zuiderbreedte op 28 april, onderweg van Amsterdam naar Batavia. Na een reis van 108 dagen kwamen ze aan in Indië op 4 juli 1870. Onderweg was er één persoon overleden. Het Algemeen Handelblad van 24 augustus 1870 meldt de aankomst van Pieter met de “Antje” in Batavia met de soldaten! De officieren worden bij name genoemd: commandant Kessler, 2e luitenant J.T.J. van Rijnen en officier van gezondheid 3e klasse Loeckener!! Van B. Loeckener heb ik achterhaald dat hij “door den Kommandant van het leger en de chef van het Departement van oorlog bij den geneeskundigen dienst der Wester-afdeling van Borneo geplaatst werd”. En met 124 militairen arriveerde Pieter dus in Batavia. Waaraan die ene militair is overleden onderweg heb ik nog niet kunnen achterhalen. Kessler en Van Rijnen waren dappere mannetjes: beiden drager van de Militaire Willemsorde! Tussen 1815 en 1909 zijn er heel veel detachementen koloniale militairen naar Indië vertrokken voor het Oost-Indische leger (later de K.N.I.L. genoemd). Tussen 1851 en 1872 vertrokken er uit Nieuwediep 124 schepen met detachementen koloniale troepen. Voor de uitreis was er nooit zo veel vracht voor de zeilschepen beschikbaar dus wellicht was een transport militairen welkom als extra inkomstenbron.
In het CBG. vond ik in de collectie familieberichten (met naam Van der Hoog) nog het volgende leuke berichtje: “De ondergeteekende en echtgenoote betuigen door deze hunnen hartelijken dank aan Kapitein VAN DER HOOG gezagvoerder van het Ned. Fregatschip Antje, van Rotterdam, en bevelen hem aan alle repatrieërenden aan. J.W. Rogh, O.I.-Ambtenaar. 1871” Er voeren dus ook wel passagiers mee op het vrachtschip.
Pieter bleef tot 1872 op de “Antje” varen. Daarna bleef hij wegens de ziekte van Chila (open t.b.c.) thuis om haar te helpen verzorgen en verrichtte tussendoor werkzaamheden op het rederijkantoor als assistent van Van Santen. Chila stierf op 13 februari 1873. Pieters’ zoon Machiel Cornelis schreef later in de Statenbijbel dat dit harde jaren waren voor zijn vader.
In de tussentijd voerde kapitein C.D. Julius het gezag over de “Antje”.
Op 19 maart 1874 hertrouwde Pieter met Martijntje Johanna, de 3 jaar oudere zus van Chila. Z’n kinderen hadden nu weer een moeder en Pieter maakte nog één reis met de “Antje” als kapitein. Hij zal waarschijnlijk direct na zijn huwelijk als een speer vertrokken zijn. Want in de Javabode van 22 juli 1874 staat onder het kopje “Nederlandse Havens, aangekomen: op 9 juni in Brouwershaven kapitein Van der Hoog met de Antje vanuit Banjoewangi.” In 1875 kwam hij voorgoed aan wal en werkte weer voor Van Santen op het rederijkantoor. Voor de tweede keer werd de 43-jarige Cornelis Douwe Julius kapitein op de “Antje”. Hij bleef dit tot 1879.
Van Santen overleed in 1877 waarna Pieter door de deelhebbers (participanten of aandeelhouders) van de partenrederij benoemd werd tot reder/boekhouder over de “Bastiaan Pot” en de “Antje”. Hieruit blijkt dat de aandeelhouders vertrouwen hadden in Pieters’ capaciteiten als reder. Pieter liet toen een eigen rederijvlag maken: blauw met een gele ster in het midden.
In 1880 liet hij de Antje omdopen in “Martina Johanna”, hiermee vernoemde hij het schip naar zijn tweede vrouw Martijntje.
Het betekende dat hij een goede relatie had met haar, maar ook dat hij nu de belangrijkste aandeelhouder van het schip was. Hij liet het schip ook reduceren tot bark.
Vanaf 1881 liep Pieter met plannen om zijn houten schepen van de hand te doen. Hij heeft in die tijd gecorrespondeerd met scheepsbouwer Rijkee (zie blz. 118 boek Pronker) en met J&K Smit over nieuwbouw van een ijzeren schip.
Op 9 november 1885 verkocht Pieter de ”Martina Johanna”, voorheen “Antje” voor 7000 gulden aan E.J. Bok & Zn. te Amsterdam. In 1888, op een reis van New York naar Bristol liep het schip met lekkage Falmouth binnen. Tijdens een volgende reis van New York naar Hull in datzelfde jaar (december) moest het schip in zinkende staat verlaten worden op de Atlantische Oceaan. De bemanning werd door een Amerikaans zeilschip opgepikt.